• een·ci·lin·der
enkelvoud meervoud
naamwoord eencilinder eencilinders
verkleinwoord - -

de eencilinderm

  1. (techniek) verbrandingsmotor met één zuiger in een huls (vaak gebruikt als eerste deel van een samenstelling)
     De eencilinder leverde 90 pk en was in staat om 20.000 toeren per minuut te draaien.[2]
  2. (techniek) voertuig of vaartuig dat wordt aangedreven door een verbrandingsmotor met één zuiger in een huls
     Je legt dit fietsje gemakkelijk plat, je scheurt over de rotondes en op bochtige klinkerweggetjes wordt het motorrijden een feest. (…) Goedkoop is deze eenvoudige eencilinder niet, less is more geldt helaas ook voor de prijs: 10.000 euro voor de uitvoering met ABS.[3]
  • eencylinder (officiële spelling tot 1954 en nog als toegelaten variant daarin tot 1996)
  • Wellicht onder invloed van het Engels wordt dit woord vaak ook als een onverbogen attributief bijvoeglijk naamwoord gebruikt: "Zij reed op een eencilinder rode motorfiets."
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Cosworth maakte een 300cc 1-cilinder van hun F1 V10-motor” (30 december 2021) op autostrada.tv
  3.   Weblink bron
    Warna Oosterbaan
    “Motor die weer op fiets lijkt” (10 mei 2007) op nrc.nl