• ecar·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘terzijde schuiven’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse écarter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ecarteren
ecarteerde
geëcarteerd
zwak -d volledig

ecarteren

  1. overgankelijk (formeel), (juridisch) verwijderen, terzijde schuiven [3]
    • Dat betekent dat twee theoretische mogelijkheden die onder de vigeur van de Berner Conventie bestaan, worden geëcarteerd[4] 
  2. inergatief (spel) ecarté spelen [5]
  3. overgankelijk (spel) (in het kaartspel:) ter zijde leggen en vervangen door andere [6]
    • Wanneer degene, die kaarten geëcarteerd heeft, eene vraag doet en opspeelt, worden zijne matadors hem niet slechts door zijne tegenspelers, maar bovendien ook door zijn eigen compagnon betaald.[7] 
32 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[8]