• dwerg·eik
enkelvoud meervoud
naamwoord dwergeik dwergeiken
verkleinwoord dwergeikje dwergeikjes

de dwergeikm

  1. (plantkunde) eik die niet hoger wordt dan 2 meter
    • Ook mochten ze, na een werkweek als jager-verzamelaar, in het weekend niet ontspannen tussen de rednecks in Lake Placid, het dichtstbijzijnde dorp. Archbold zou erop hebben aangedrongen dat ze zich zouden gedragen zoals ze het thuis gewend waren geweest, als organisch deel van het landschap. Geen weekend weg te denken van deze oude zandrug, net zomin als de palmetto's met hun dolkscherpe bladeren, of de dwergeiken die nooit hoger worden dan twee meter. [2] 
    • In totaal is door de vier branden al bijna 2.300 hectare bos vernield. Volgens de media legden de vlammen natuurgebieden met laurier- en pijnbomen, dwergeiken en steekpalmen in de as. Wongebieden bleven tot nog toe gevrijwaard van de brand. [3] 
85 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]