• dwars·hoofd
enkelvoud meervoud
naamwoord dwarshoofd dwarshoofden
verkleinwoord dwarshoofdje dwarshoofdjes

het dwarshoofdo

  1. een buitengewoon eigenwijs persoon
    • Twee andere hoofden, stijfhoofd en dwarshoofd verwijzen naar halsstarrige, koppige mensen. [2] 
    • ‘Hendrik Plunder,’ antwoordde nu de schildknaap, ‘moet een dwarshoofd zijn, wien de monnikspij schier te eng wordt, hoewel hij ten gevolge van de strenge regelen zijner orde, en onder de harde boetedoeningen, die hem voortdurend worden opgelegd, bijna in eene mummie veranderd is.’ [3] 
84 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]