duopolie
- duo·po·lie
- uit het Latijn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duopolie | duopolies duopoliën |
verkleinwoord |
het duopolie o
- (economie) marktsituatie waarbij er slechts twee aanbieders zijn
- ▸ Volgens directeur Bart Combée van de Consumentenbond was Vodafone er in een eerder stadium zelf voorvechter van dat een derde partij nodig is voor voldoende keuzevrijheid voor consumenten. Nu zou slechts een "duopolie" overblijven op de Nederlandse markt.[1]
- ▸ Het succes van de all-in-one pakketten is één van de redenen dat de toezichthouder strenger toezicht wil kunnen houden op zowel KPN als VodafoneZiggo. Volgens de ACM dreigt een duopolie, een dubbel monopolie, op de Nederlandse telecommarkt.[2]
- Het woord duopolie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duopolie" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “'Fusie Ziggo en Vodafone slecht voor markt'” (07-07-2016), Tubantia
- ↑ Weblink bron David Bremmer“Voor het eerst verstoken we 100 miljard MB in een kwartaal met de smartphone” (25-05-2018), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be