Nederlands

 
dukaton
Uitspraak
Woordafbreking
  • du·ka·ton
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dukaton dukatons
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dukatonm

  1. (numismatiek) zilveren munt met een waarde van 63 stuivers uit de 16de tot 18de eeuw
     Tijdens de veiling werden ook Nederlandse munten geveild, waaronder een halve dukaton uit 1774. Die leverde 30.000 euro op. Een Wilhelmina-oorlogsdubbeltje, geslagen in Denver in 1944, werd voor 15.600 euro verkocht.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

21 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. dukaton op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Munt van 4 dollar levert 95.000 euro op” (04-11-2011), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be