Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·sui·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dubbelsuite dubbelsuites
verkleinwoord dubbelsuitetje dubbelsuitetjes

Zelfstandig naamwoord

de dubbelsuitev / m

  1. (horeca) verblijf in een hotel voor twee personen bestaande uit twee of meer met elkaar verbonden kamers
     En als Christa en hij een paar logeerkamers in Villa Bellevue konden lenen? Het was absoluut niet iets waar hij op stond, ze konden net zo goed een dubbelsuite in het Grand Hotel nemen voor zolang het afbreken en opbouwen duurde.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142