drieënzeventigjarige

  • drieën·ze·ven·tig·ja·ri·ge, drie·en·ze·ven·tig·ja·ri·ge

drieënzeventigjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van drieënzeventigjarig
    • De vulkaan werd weer actief na een drieënzeventigjarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord drieënzeventigjarige drieënzeventigjarigen
verkleinwoord

de drieënzeventigjarigev / m

  1. levend wezen dat 73 jaar oud is of iets dat 73 jaar bestaat
    • De drieënzeventigjarige heeft zijn vijf jaar jongere echtgenote tijdens zijn studie in Deventer leren kennen.