(klemtoonhomogram)

  • door·ziend
vervoeging van: doorzien
verbogen vorm: doorziende

dóórziend

  1. onvoltooid deelwoord van dóórzien
     De kerkelijke pers van de laatste week doorziend, troffen ons drie reacties in betrekking tot ons blad.[1]
vervoeging van: doorzien
verbogen vorm: doorziende

doorzíénd

  1. onvoltooid deelwoord van doorzíén
     De sterke figuren in dit stuk zijn de ouderen, de fabrikant, de man uit één stuk, die Ko van Dijk speelde, en zijn vrouw, hem doorziend in zijn schijnbare bruuske grofheid, bemiddelend door haar ruime opvattingen tussen niet te verenigen contrasten, waarvan Pine Belder een onvergetelijke opvatting gaf.[2]
  1.   Weblink bron Wat de pers van ons BLAD zegt in: Kerknieuws, jrg. 4 nr. 166 (6 juli 1946), W.C.F. Scheps, 's-Gravenhage, p. 120 kol. 3
  2.   Weblink bron Het Schouwtooneel : J.A. Simons-Mees, Levensstroomingen (22 maart 1924) in:
    Menno ter Braak (ed. Carel Peeters)
    De Propria Curesartikelen 1923-1925. (1978), BZZTôH, Den Haag, ISBN 9062910130, p. 70