Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·snuf·fe·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

doorsnuffelen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorsnuffelen
doorsnuffelde
doorgesnuffeld
zwak -d volledig
  1. iets grondig en op een slinkse manier onderzoeken
     Een vernederend dieptepunt bereikten we als ze zich – althans in theorie –volledig zeker kon voelen, want dan ontzag ze zich niet me arglistig te bespioneren, mijn zaken te doorsnuffelen en mijn gangen na te gaan.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen