• door·pak·ken

doorpakken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorpakken
pakte door
doorgepakt
zwak -t volledig
  1. doorgaan totdat men het doel bereikt heeft
     Akerboom zegt dat er "een flinke groep" is die zich niets aantrekt van de politie. "Soms is dat onder invloed van alcohol of drugs, maar soms ook omdat men gewoon niet bereid is om te luisteren. En dan moet je wel doorpakken. En helpt het ook als je de middelen daarvoor hebt", zegt Akerboom[2]
     Banken willen doorpakken met gezamenlijke aanpak witwassen[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Korpschef eist invoering taser na geweld trouwstoet” (Donderdag 5 september 2019, 01:49), NOS
  3.   Weblink bron “Banken willen doorpakken met gezamenlijke aanpak witwassen” (Woensdag 27 november 2019, 21:52), NOS