doorleren
- door·le·ren
- samenstelling van door bw en leren ww
doorleren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
doorleren |
leerde door |
doorgeleerd |
zwak -d | volledig |
- doorgaan met onderwijs te volgen (na het behalen van een einddiploma of het verlaten van een school)
- "De digitale maatschapij vraagt om professionals die willen doorleren" [2]
- doorgaan met studeren als je al heel lang hebt geleerd
- Het is avond, je hebt de hele dag gestudeerd. Nu komt het belangrijkste: slaap. Niet de hele nacht doorleren, slapen! [3]
- Het woord doorleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doorleren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 11 APRIL 2018 Geleyn Meijer nieuwe rector Hogeschool van Amsterdam
- ↑ Tubantia 11-05-18, Dit is de perfecte voorbereiding een dag voor je examen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be