Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·laat·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen doorlaatbaar doorlaatbaarder doorlaatbaarst
verbogen doorlaatbare doorlaatbaardere doorlaatbaarste
partitief doorlaatbaars doorlaatbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

doorlaatbaar

  1. met de mogelijkheid dat iets door een grens heen gaat
    • Wat de geoloog betreft staat vast dat er „iets” in moet, ter stabilisatie. „Het is aan de politiek en de bevolking of dat vliegas moet zijn of zand en cement of beton. Ik acht de kans op problemen op termijn met vliegas niet groot. De substantie hardt uit; zoutlagen zijn niet doorlaatbaar. De enige plek waar het mis kan gaan is bij de boorputten ernaartoe. Misschien is zand dat vrijkomt bij grote werken een alternatief, of licht radioactieve grond die over honderd jaar niet meer gevaarlijk is.” [1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Annette Toonen NRC 25 november 2015