Nederlands

 
Saffraan toegevoegd, rustig doorkoken op de 'difusor', bijna klaar
Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • door·ko·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorkoken
kookte door
doorgekookt
zwak -t volledig

Werkwoord

dóórkoken

  1. langere tijd laten koken nadat iets eerst aan de kook is gebracht
    • Smelt boter, doe de bloem erbij, zachtjes warm maken, melk erbij. Roer tot je een dikke saus hebt. Roer de kaas erdoor. Wat peper erbij. Laat even doorkoken.[3] 
    • Ze schrijft: “Verhit de olie in een steelpan en fruit daarin de kerriepoeder en de bloem twee minuten. Voeg de kokosmelk, sambal, het kippenbouillontablet en 50 ml. water toe, breng aan de kook en laat het 5 min. zachtjes doorkoken, af en toe roeren. Laat saus beetje afkoelen.[4] 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorkoken
doorkookte
doorkookt
zwak -t volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als onscheidbaar werkwoord.

Werkwoord

doorkóken

  1. volledig in een verhitte beweging brengen
    • Hij ziet het, en voor 't eerst zijns levens
      ontzet zijn moed;
      en wanhoop, woede, en ijzing tevens
      doorkookt zijn bloed.
       [5]
    • Ik vermoed, dat thans reeds de Heer Charles Boissevain en zijn staf van bekwame medewerkers niet met hun ontbijt wachten, totdat bakker en melkboer omstreeks negen uur gelieven aan te schellen, maar dat zij zich, om bij tijds voor hun dagtaak gereed te zijn, met behoorlijk doorkookte melk en een smakelijk stuk brood van den vorigen avond behelpen. [6]
Opmerkingen
  • De scheidbare vorm met de klemtoon dóór- is het meest gangbaar, de vorm met de klemtoon op -ko- wordt vooral gebruikt om bijzondere nadruk op het volledig koken te leggen.

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen