• door·kna·gen

doorknagen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorknagen
knaagde door
doorgeknaagd
zwak -d volledig
  1. met de tanden iets in twee stukken verdelen
     Dan kan hij onmogelijk stilzitten, kan zich onmogelijk concentreren of iets afmaken, het is alsof hij langzaam zijn eigen zenuwen doorknaagt, het put hem uit.[2]
     De regering van Wit-Rusland wil 30.000 bevers afschieten. Volgens een woordvoerder zijn er intussen meer dan 60.000 bevers, die veel schade veroorzaken omdat ze bomen doorknagen.[3]
  2. aanhoudend bijten met de tanden
  3. (figuurlijk) aanhoudend pijn blijven doen, aanhoudend hinderlijk of vervelend zijn
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Wit-Rusland maakt jacht op 30.000 bevers” (28-06-2010), NOS