domino
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- do·mi·no
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | domino | domino's |
verkleinwoord | dominootje | dominootjes |
Zelfstandig naamwoord
de domino m
- (spel) een spel met stenen die aan twee zijden voorzien zijn van ogen en die aan elkaar gelegd worden
- In Turkije wordt er in de theehuizen fanatiek domino gespeeld.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een spel met stenen die aan twee zijden voorzien zijn van ogen en die aan elkaar gelegd worden
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dominoën |
domino
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dominoën
- Ik domino.
- gebiedende wijs van dominoën
- Domino!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dominoën
- Domino je?
Gangbaarheid
- Het woord domino staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "domino" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
Verwijzingen
- ↑ "domino" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ domino op website: Etymologiebank.nl
- ↑ domino op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dominar |
domino
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dominar