doende
- doen·de
doende
- tijdens het doen, tijdens het werken
- Hij hengelde de een na de ander binnen: in een bestek van tien ronden rukte hij op van de vijftiende naar de zesde plaats en reed al doende de snelste tijden van iedereen. [1]
- Al doende leert men.
het is niet omdat je geen ervaring in iets hebt, dat je het niet moet proberen; door iets zelf te doen leert men dat het best
vervoeging van: | doen |
doende
- verbogen vorm van doend, het onvoltooid deelwoord van doen
- Het woord doende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doende" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ 13 november 2016 NRC Jules Seegers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be