doekoen
- doe·koen
- van Indonesisch of Javaans dukun [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doekoen | doekoens |
verkleinwoord | - | - |
- (Nederlands-Indië) beoefenaar van de volksgeneeskunde
- Saih vluchtte naar een naburig dorp waar de doekoen, de medicijnman, hem oplapte. [3]
- Het woord doekoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doekoen" herkend door:
14 % | van de Nederlanders; |
9 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ doekoen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Outeren, E. vanBeter dan een boek over de politionele acties (9 november 2010) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-10-10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be