doe zaken
- doe za·ken
vervoeging van |
---|
zakendoen |
doe zaken
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakendoen
- Ik doe zaken.
- gebiedende wijs van zakendoen
- Doe zaken!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zakendoen
- Doe je zaken?
- aanvoegende wijs van zakendoen
- Het woord doe zaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.