disparaat
- dis·pa·raat
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘niet bij elkaar passend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
- afgeleid van het Franse disparate (met het voorvoegsel dis-) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | disparaat | disparater | disparaatst |
verbogen | disparate | disparatere | disparaatste |
partitief | disparaats | disparaters | - |
disparaat [4]
- verschillend, ongelijk
- Het woord disparaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "disparaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ disparaat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).