dijkhuis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dijk·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dijkhuis | dijkhuizen |
verkleinwoord | dijkhuisje | dijkhuisjes |
Zelfstandig naamwoord
het dijkhuis o
- een woning gebouwd op of langs een dijk
- ▸ De dozen vulden zijn kleine woonkamer van vloer tot plafond, wanorde in alle hoeken en gaten van zijn dijkhuisje.[2]
Gangbaarheid
- Het woord dijkhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Carla de Jong“Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132