hard lachen en met het handje (op de dij) slaan
  • dij·en·klet·ser
  • In de betekenis van ‘grap die uitbundige reactie oproept’ voor het eerst aangetroffen in 1959 [1]
  • samenstelling van  dij  en  kletser  met het invoegsel -en-  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dijenkletser dijenkletsers
verkleinwoord

de dijenkletserm [3]

  1. grap of iets anders waarom mensen heel hard moeten lachen
    • Antropologen vragen hun ‘informanten’ graag naar grappen. De grappen die ik in the City hoor gaan over economen. ‘Er zijn drie soorten economen, zij die kunnen tellen en zij die dit niet kunnen.’ Het zijn geen dijenkletsers, maar ze zeggen wel iets, denk ik, want moppen zijn als succesvolle mentale virussen. Ze handhaven zich in een populatie doordat ze zich van brein tot brein weten voor te planten.[4] 
    • Het meest trots ben ik op mijn cartoons. Omdat niemand anders cartoons maakt die realistisch getekend zijn. Ik teken geen dijenkletsers, hooguit een glimlach. Ik doe alles op intuïtie en gebruik daarbij zelden iets uit mijn eigen leven - het is allemaal verzonnen.[5]  
98 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[6]