• dierf
  • van  derf ww  met een klinkerwisseling /ɛ/ - /i/ [1]
  • van  durf ww  met een klinkerwisseling /ʏ/ - /i/ [2]
vervoeging van
derven

dierf

  1. enkelvoud verleden tijd van derven
    • Ik dierf. 
    • Jij dierf. 
    • Hij, zij, het dierf.  (verouderd), meer gangbare vorm: derfde
      Och, type, stram van leden,
    och, type, grauw van haar,
    u scheiden luttel schreden
    ter nood meer van de baar!
    En toch belooft de voren
    nog andere trezoren
    dan die 's lands akker dierf;
    toch hangen aan de transen
    nog even schone kransen
    als 't voorgeslacht verwierf!
    [3]
vervoeging van
durven

dierf

  1. enkelvoud verleden tijd van durven
    • Ik dierf. 
    • Jij dierf. 
    • Hij, zij, het dierf.  (verouderd), (meer gangbare vorm: durfde
      Goedheid, goedheid gelijk een zuster aan mijn zijde,
    hoe heb ik u verbeid, - die ik niet vrágen dierf,
    sinds, kommrend om mijn vreemd bestaan, mijn vader stierf,
    en uw gezoen, o lief, mijn doode liefde zeide...
    [4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    E.J. Potgieter (ed. Jan Oosterholt)
    “Uit de nalatenschap van een dromer : Het jagertje.” (2003; origineel 1853), Atheneum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, ISBN 9025341810, p. 21 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  4.   Weblink bron
    Karel van de Woestijne (ed. Anne Marie Musschoot)
    “Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie.” (2007; origineel circa 1900), Uitgeverij Lannoo, Tielt, ISBN 9789020967609, p. 73 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren