durf
- durf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | durf | - |
verkleinwoord | - | - |
de durf m
- het vermogen om moed te tonen
- Heb jij de durf om het anders te doen.
- iets kunnen doen wat nuttig is maar ook gevaarlijk
- Hij had de durf om tegen zijn baas te zeggen dat het werk te zwaar en te gevaarlijk is.
vervoeging van |
---|
durven |
durf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van durven
- Ik durf.
- gebiedende wijs van durven
- Durf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van durven
- Durf je?
1. het vermogen om moed te tonen
- Het woord durf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "durf" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be