• durf
enkelvoud meervoud
naamwoord durf -
verkleinwoord - -

de durfm

  1. het vermogen om moed te tonen
    • Heb jij de durf om het anders te doen. 
  2. iets kunnen doen wat nuttig is maar ook gevaarlijk
    • Hij had de durf om tegen zijn baas te zeggen dat het werk te zwaar en te gevaarlijk is. 
vervoeging van
durven

durf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van durven
    • Ik durf. 
  2. gebiedende wijs van durven
    • Durf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van durven
    • Durf je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be