• dicht·knij·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dichtknijpen
kneep dicht
dichtgeknepen
klasse 1 volledig

dichtknijpen

  1. overgankelijk samendrukken tot iets afgesloten raakt
    • Zij knepen zijn keel dicht. 
     Ze voelde hoe haar keel werd dichtgeknepen.[1]
     Eén oog was stijf dichtgeknepen, het andere tuurde onheilspellend naar de smerige lucht.[2]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]