Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dib·boek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dibboek dibboeken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dibboekv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) geest van een dode die zich meester maakt van een levend persoon

Gangbaarheid

9 % van de Nederlanders;
9 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen