dibbes
- dib·bes
- In de betekenis van ‘gemoedelijke persoonsaanduiding’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- Herkomst: Bargoens [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dibbes | dibbesen |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) aanduiding van een persoon (informeel, positief)
- Het woord dibbes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dibbes" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
5 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "dibbes" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be