destabiliseren
- de·sta·bi·li·se·ren
- afgeleid van het Franse déstabiliser (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -iseren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
destabiliseren |
destabiliseerde |
gedestabiliseerd |
zwak -d | volledig |
destabiliseren
- ergatief zijn stabiliteit verliezen
- Daarmee destabiliseerde het land.
- overgankelijk zijn stabiliteit doen verliezen
- Daarmee destabiliseerden zij het land.
- Het woord destabiliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "destabiliseren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be