derwisj
- der·wisj
- Leenwoord uit het Turks, in de betekenis van ‘bedelmonnik’ voor het eerst aangetroffen in 1721 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | derwisj | derwisjen |
verkleinwoord | derwisje | derwisjes |
- (religie) islamitische soefigeestelijke die de gelofte van armoede heeft afgelegd
- Het woord derwisj staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "derwisj" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "derwisj" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ derwisj op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be