• der·ri·è·re
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘achterste’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1][2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord derrière derrières
verkleinwoord - -

de derrièrev / m

  1. (anatomie) achterwerk
94 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]


derrière

  1. achter
    «Derrière mon dos.»
    Achter mijn rug.

derrière

  1. achter, erachter
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  derrière     la derrière     derrières     les derrières  

derrière v

  1. achterkant, achterzijde