• denk·kracht
enkelvoud meervoud
naamwoord denkkracht
verkleinwoord

de denkkrachtv / m

  1. de inspanning die men met de hersenen levert
     Zo stond hij voor een kwellend dilemma en hij spande al zijn denkkracht in om een antwoord op die vragen te vinden.[2]
     Een grotendeels verlamde Amerikaan kan dankzij sensoren in zijn hersenen voor het eerst in acht jaar weer zelf een kop, lepel en vork naar zijn mond brengen. Hij is de eerste mens die gebruik maakt van een techniek die denkkracht met tussenkomst van een computer omzet in een beweging van hand en arm.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  3.   Weblink bron
    Carmen Dorlo
    “Goed nieuws: verlamde man kan na jaren weer zelf eten en dieren gered” (01-04-2017), NOS