• de·na·ta·li·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord denataliteit -
verkleinwoord - -

de denataliteitv

  1. (demografie) toestand waarin vrouwen gemiddeld niet genoeg kinderen krijgen om de bevolking op den duur even groot te houden
     In de statistieken zit echter nog een tweede evolutie ingebouwd: die van het verminderde kindertal, of de denataliteit. Tussen 1964 en 1986 verminderde het geboortecijfer in België met nagenoeg 30%, van 160.000 tot 115.000.[1]
  1.   Weblink bron
    Walter Leirman
    Wie is bang van een grijze panter? De senioren in de jaren negentig in: Ons Erfdeel., jrg 34 nr. 2 (maart/april 1991), Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer, p. 224