demobiliseren
- de·mo·bi·li·se·ren
- afgeleid van het Franse démobiliser (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -iseren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
demobiliseren |
demobiliseerde |
gedemobiliseerd |
zwak -d | volledig |
demobiliseren overgankelijk [1]
- (militair) (politiek) tot vredessterkte terugbrengen
- uit de krijgsdienst ontslaan
- Er werd zelfs geschreven, en dat was bijna niet te geloven, dat de oudste soldaten, die al jaren aan het front meesjokten, nodig moesten worden gedemobiliseerd. [2]
- (juridisch) (roerend goed) tot onroerend verklaren
- Het woord demobiliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "demobiliseren" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Lemaitre, PierreTot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be