• deins·den te·rug
vervoeging van
terugdeinzen

deinsden (…) terug

  1. meervoud verleden tijd van terugdeinzen
    • Wij deinsden terug. 
    • Jullie deinsden terug. 
    • Zij deinsden terug. 
     De achteropkomende achtervolgers deinsden geschrokken terug toen hij met de beitel begon te zwaaien.[1]