decorum
- de·co·rum
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘fatsoen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | decorum | - |
verkleinwoord | - | - |
het decorum o
- de uiterlijke waardigheid
- Wij moesten ons decorum bewaren.
- Het woord decorum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "decorum" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "decorum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /dɛˈkɔː(ɹ).ʌm/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
decorum | - |
decorum