• de·can·te·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afgieten’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
  • afgeleid van het Franse décanter (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
decanteren
decanteerde
gedecanteerd
zwak -d volledig

decanteren

  1. overgankelijk het afgieten van een vloeistof nadat de vaste stof in de vloeistof bezonken is
82 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]