Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·tum·stem·pel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord datumstempel datumstempels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

datumstempel [1]

  1. fysieke datum aanduiding op een poststuk
     De kaart was keurig gefrankeerd met een postzegel van 45 cent (uit de serie Bezetting en Bevrijding) en voorzien van een datumstempel van het toenmalige postsorteercentrum in Roosendaal.[2]
  2. datumaanduiding op een digitaal bestand
     De Haarlemmer ontkent dat hij schuldig is aan "deelname aan pornografische activiteiten". De foto's die verspreid zijn, zouden niet van het bewuste feest zijn, maar al veel eerder zijn gemaakt. "Onze advocaten onderzoeken nu de datumstempel van de foto's", aldus de Nederlander in een verklaring op Facebook.[3]
     Maar de politie constateerde dat de schaduwen op de oprit te lang waren voor de tijd van het jaar. Ook zagen ze dat de datumstempel op de beelden was aangepast.[4]


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Brabantse postbode geeft het op: kaartje na 40 jaar retour afzender” (Donderdag 29 september 2022, 14:59), NOS
  3.   Weblink bron “Nederlandse 'pornodanser' vrijgelaten in Cambodja” (Woensdag 14 februari 2018, 10:29), NOS
  4.   Weblink bron “Brit maakt beveiligingsbeelden na” (Donderdag 31 januari 2013, 15:08), NOS