dampartij
- dam·par·tij
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dampartij | dampartijen |
verkleinwoord |
de dampartij v
- een spelletje dammen
- ▸ Voor Koetoezov was dit zelfs een wiskundige zekerheid, net zo zeker als het voor mij is dat ik, wanneer ik bij een dampartij een schijf minder heb en blijf afruilen, de partij vrijwel zeker zal verliezen en daarom niet moet afruilen.[2]
- Het woord dampartij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1