dakriet
  • dak·riet
enkelvoud meervoud
naamwoord dakriet
verkleinwoord

het dakrieto

  1. riet dat men gebruikt voor het dekken van daken
    • De opbouw van het communisme in deze roman voltrekt zich totaal averechts. Er is geen graan, maar uit het dakriet schieten aren, en uit de schoorsteen groeien zonnebloemen. De koster van de kerk, een gelovige bolsjewiek, kan met zijn klokken alleen nog de oude kerkmelodieën spelen - de Internationale lukt maar niet. [3] 
88 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]