Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dak·deel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dakdeel dakdelen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het dakdeelo

  1. (bouwkunde) gedeelte van een dakconstructie
     Veel boeren en tuinders zijn niet verzekerd tegen de wateroverlast zoals die zich nu voordoet. In sommige plaatsen, zoals Someren in Noord-Brabant, is van veel stallen en kassen geen dakdeel meer heel door de zware hagelbuien van vorige week.[2]
     Tot grote problemen in het verkeer leidde het deze ochtend niet. Dat komt ook doordat veel mensen vandaag al vrij zijn in verband met Kerst. Op de A8 ontstond een file nadat een glazen dakdeel van een touringcar was gewaaid. De ANWB waarschuwt wel voor zware tot zeer zware windstoten.[3]
     De burgemeester van Enschede, Peter den Oudsten, zei gisteravond in Nieuwsuur dat de instorting van het dakdeel is vastgelegd door camera's. Die beelden zijn nog niet vrijgegeven.[4]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Boeren en tuinders: schade noodweer mogelijk half miljard euro” (Maandag 27 juni 2016, 16:39), NOS
  3.   Weblink bron “Brandweer druk met stormschade” (Dinsdag 24 december 2013, 06:11), NOS
  4.   Weblink bron “Stadiondrama Twente eist tweede leven” (Vrijdag 8 juli 2011, 17:01), NOS