• dag·blad·pers
enkelvoud meervoud
naamwoord dagbladpers
verkleinwoord

de dagbladpersv / m

  1. de kranten die dagelijks uitkomen
     Een andere methode die de advocaten gebruikten was voor te lezen uit de Duitse dagbladpers en de getuige Lenz voor overrompelende journalistieke onthullingen te plaatsen.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535