• cy·clis·me
enkelvoud meervoud
naamwoord cyclisme -
verkleinwoord - -

het cyclismeo

  1. (sport) hard fietsen als tak van sport
    • Het zijn eerder zonderlingen die het Nederlandse cyclisme komen vertegenwoordigen in de oudste en mooiste klassieker.  [1]
  2. (filosofie) leer waarin ontwikkelingen steeds rondgaan en elke herhaling wel anders is, maar er per saldo geen vooruitgang optreedt
    • Psychologische overwegingen en logische argumenten dwingen om het cyclisme ten gunste van het evolutionisme te verwerpen.  [2]
84 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]


cyclisme m

  1. wielersport