• cul·ti·ve·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bebouwen, aankweken’ voor het eerst aangetroffen in 1592 [1]
  • afgeleid van het Franse cultiver (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cultiveren
cultiveerde
gecultiveerd
zwak -d volledig

cultiveren overgankelijk [3]

  1. (landbouw) in cultuur brengen
  2. (landbouw) aankweken
  3. beschaven, vormen
  4. met zorg in stand houden
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]