cruisecontrol
  • cruise·con·trol
enkelvoud meervoud
naamwoord cruisecontrol cruisecontrols
verkleinwoord

de cruisecontrolm

  1. een uit de auto-industrie afkomstig middel om de snelheid van een voertuig vast te zetten, zodat men zelf geen gas hoeft te geven
    • Op de snelweg hoeven ze het gaspedaal niet in te drukken. Dan gebruiken ze de cruisecontrol. En misschien het belangrijkste: je bent met z’n tweeën. „Je weet wat je aan elkaar hebt. Je vertrouwt elkaar. Dat is belangrijk. Dan kun je ook rustig gaan slapen.” Meestal is rijden ontspannen. Van Houwelingen: „Ik heb meestal een iPhone met muziek. Een zakje dropjes erbij, een flesje water.”[1] 
    • Een waarschuwingslampje in deze V70 dat oplicht als je op de snelweg rechts wordt ingehaald geeft meer veiligheid. Een cruisecontrol in deze V70 waarmee je de afstand tot je voorganger kunt regelen geeft meer veiligheid. Fabrikanten, kopieer deze cruisecontrol en zet die op uw auto’s – en wel zo, dat men die niet kan uitschakelen als men harder rijdt dan 50. [2]  
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC Arjen Schreuder 17 maart 2012
  2. NRC Paul Friese 8 november 2007
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be