Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cross·coun·try
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord crosscountry crosscountry's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de crosscountrym

  1. (paardrijden) wedstrijd met hindernissen over ongebaande paden (met name als vorm van paardensport)
     De amazone, rijdend op Peter Parker, stond na de dressuur en de crosscountry op de vierde plaats in het algemeen klassement en tweede in de strijd om het Nederlands kampioenschap, op slechts 0,6 strafpunten van Lips. Tijdens het afsluitende springen gooide Naber-Lozeman er één balk af waardoor ze in het klassement naar de zesde plaats zakte.[2]
     Langlaufen, ook wel crosscountry genoemd, staat al sinds de allereerste Winterspelen in 1924 op het programma. Er zijn zes onderdelen.[3]
     McFadden werd gisteren vijfde op de 12 kilometer crosscountry skiën, met de beste persoonlijke tijd in haar carrière. "Ik was ontzettend nerveus omdat ik nog maar een jaar ski", zei ze na afloop. "Ik moest echt skiën met m'n hart vandaag. Dat m'n familie erbij was heeft me echt geholpen."[4]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. crosscountry op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Lips grijpt bij Military Boekelo net naast de eindzege” (Zondag 8 oktober 2017, 17:06), NOS
  3.   Weblink bron “Langlaufen: hoe werkt het?” (Woensdag 1 januari 2014, 09:00), NOS
  4.   Weblink bron “Paralympische skiester haalt biologische moeder naar Sotsji” (Dinsdag 11 maart 2014, 08:44), NOS