Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cre·dit·no·ta
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord creditnota creditnota's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de creditnotav / m

  1. een op een factuur gelijkend document, dat een betalingsverplichting van de leverancier aan de klant behelst
     De leveranciers zullen de korting tussen 16 april en 16 juli verrekenen via de voorschotfactuur, de afrekening of via een creditnota. Voor klanten met een budgetmeter zal de korting worden toegekend bij het opladen van hun budgetmeter, laat minister van Energie Paul Magnette weten.[2]
     Advocaat Oscar Hammerstein, die namens SVGK twee ton aan ingetrokken subsidie op Krol probeert terug te vorderen, deelde facturen van Aleto met de Volkskrant waaruit de constructie blijkt. Een rekening ging vanuit het bedrijf naar 50Plus, een 'creditnota' van Aleto ging naar SVGK.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Binnenkort korting van 30 euro op elektriciteitsfactuur” (jbs), De Standaard
  3.   Weblink bron “Geld van 50Plus via internetbedrijf naar Stichting Gay Krant” (17-10-2014), Tubantia