couveuse
  • cou·veu·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘broedmachine’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
  • afgeleid van het Franse couver = uitbroeden
enkelvoud meervoud
naamwoord couveuse couveuses
verkleinwoord couveusetje couveusetjes

de couveusev

  1. een medisch apparaat waarin zieke of te vroeg geboren baby's in een gecontroleerde omgeving geobserveerd en verpleegd kunnen worden
    • In een couveuse kan de temperatuur worden geregeld, wat voor prematuren nodig is omdat zij nog geen of erg weinig eigen lichaamsvet hebben en daardoor niet in staat zijn hun eigen lichaamstemperatuur te regelen. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]