coronareispas
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- co·ro·na·reis·pas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coronareispas | coronareispassen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het coronareispas o
- officieel document dat de houder op reis bij zich heeft om zijn/haar medische situatie ten aanzien van het coronavirus aan te kunnen tonen
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'coronareispas' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.