coronapas
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- co·ro·na·pas
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van corona zn en pas zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coronapas | coronapassen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de coronapas m
- bewijs dat men gevaccineerd of genezen of negatief getest is voor corona waarmee men toestemming krijgt om naar bepaalde evenementen te gaan
- ▸ Het kabinet gaat een wet voorbereiden om de maatregel eind september te kunnen invoeren. Er moeten ook allerlei praktische zaken voor geregeld worden. In de brief wordt gesproken over de instelling van een toegangsbewijs "voor de horeca, bij evenementen (waaronder festivals), voor publiek bij professionele sportwedstrijden en voor vertoning van kunst en cultuur". De coronapas zou vanaf 25 september kunnen ingaan.[1]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'coronapas' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Kabinet denkt aan verplicht coronatoegangsbewijs in horeca, op terras en in bioscoop” (Vrijdag 3 september 2021, 16:21), NOS