coronaopleving
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- co·ro·na·op·le·ving
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van corona zn en opleving zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coronaopleving | coronaoplevingen |
verkleinwoord | coronaoplevinkje | coronaoplevinkjes |
Zelfstandig naamwoord
de coronaopleving v
- (medisch) toename van het aantal infecties met het coronavirus na een periode met lage besmettingscijfers
- ▸ Ondanks de belofte van minister Kuipers van Volksgezondheid om tijdens een volgende coronaopleving anders met het virus om te gaan, hebben maar weinig respondenten (16%) vertrouwen in die beloofde mildere aanpak „Van tevoren weten ze het vaak mooi te vertellen, maar op het moment zelf weten ze nergens meer van en gooien ze alles dicht”, schampert één van hen.[1]
Gangbaarheid
- Het woord coronaopleving staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron SOPHIE ZIMMERMAN“Uitslag Stelling: ’Nooit meer in lockdown’” (15/6/2022), De Telegraaf